GESTEENTE BESTAAT UIT ALLERLEI DELEN : FOSSIELEN, ZANDKORRELS, GROTE KRISTALLEN (« KLASTEN »), DIE AAN ELKAAR GEKIT ZIJN.
Wanneer het blootstaat aan regen, ondergaat het chemische aanvallen door het insijpelend water, dat is alteratie. Maar dergelijke verwering tast eerder het cement dan de klasten aan. Dat maakt dat een verweerde rots op een spons gaat lijken. Dit is fantomisatie (fantôme = spook in het NL). Dit doet zich voor in het deel van het massief dat onder water ligt, waar het grondwater traag stroomt. Door het massief lopen dan volumes van deze kalkspons die gevuld zijn met het residu van de chemische aanval en zo ontstaat een alteriet, of veranderd gesteente. Vervolgens komen deze fantomen terecht in de bovengrondse zone van het massief, door de opheffing van de streek. De rivieren slijten hun valleien uit en kunnen gevat worden in de rotsfantomen. De ondergrondse rivieren slijten het residueel alteriet af en er wordt een grot gevormd.
FIG 2 Fantoom aan de groeve van Gauthier-Wincqz. Hij is in groen afgebakend. Het is een duidelijk volume in de rotsmassa. Het alteriet is brokkelig, maar de rotsstructuur blijft behouden : lagen, aders, fossielen.
PRINCIPE SCHEMA VAN DE EVOLUTIE VAN EEN KARST VANAF HET FANTOOMSTADIUM TOT HET STADIUM VAN ONDERGRONDSE RIVIER.
De figuur 3A geeft de staat van een kalkmassief weer, voorafgaand aan de uitslijting van de valleien. De fantomen worden in de ondergrondse zone gevormd. Het alteriet is nog altijd aanwezig.
De figuur 3B geeft de huidige staat van het kalkmassief weer. Tijdens de uitslijting duwen de valleien de waterlaag naar onder. Het ondergronds water kan het residueel veranderd gesteente van de fantomen mechanisch eroderen.